Onze jeugd als klasgenoten begon en eindigde op de middelbare school. Een eerste kus in het fietsenhok, een kalverliefde die uiteindelijk niets bleek te zijn. We gingen allebei ons eigen weg en kregen onze eigen levens en gezinnen. Vier jaar geleden bij een uitvaart (beetje cliché) mocht ik je weer ontmoeten. In een flits zag ik een bekend gezicht tussen alle mensen. Sterk vermagerd, een schim van wie je toen was en hoe je in mijn herinnering bent achtergebleven. Ruim veertig jaar geleden. Je had toen een brede lach en een dikke glimmende donkere bos met krullen. Je lacht nu voorzichtig en broos en de donkere krullen hebben plaatsgemaakt voor dun grijs vlassig haar. Het is duidelijk zichtbaar dat je ziek bent.
In de periode die volgt, hebben we contact en vertellen aan elkaar onze levensverhalen. Jij deelt met mij je behandelplannen en jouw ongelooflijke drive om te blijven leven. Ik ontmoet jouw zoon en ik herken opnieuw jouw brede lach. Kwetsbaar en dapper vecht je soms letterlijk met je ziekte en met de onrust dat je je zoon niet meer kan zien opgroeien. De realiteit komt steeds dichterbij. Het verzoek aan mij om jouw uitvaart te begeleiden volgt.
Het geeft jou rust dat je zoon iemand naast hem heeft die vertrouwd voelt tijdens de weg naar en bij jouw afscheid. De periode die volgt, gaat met pieken en met dalen. De volgende experimentele behandeling wacht. De laatste strohalm om door te leven grijp je aan. Helaas zet je lichamelijke verval door. Gesprekken over kwaliteit en kwantiteit van leven voeren we meer dan eens. Dan komt het moment dat je aangeeft dat het zo niet langer gaat. Vanuit mijn stoel naast je bed, kijk ik naar de persoon die daar ligt. Te snel komt de dood. Oneerlijk en snoeihard.